Hemofilie B: effectieve gentherapie op zeer lange termijn 17/06/2025

(Bron: Mediplanet/Pharmaplanet)

Een fase I/II-studie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk toont de veiligheid en blijvende werking aan
van een gentherapie met AAV8-vector voor hemofilie B, 13 jaar na toediening.


De incidentie, geschat op één mannelijke geboorte per 25.000, onderstreept het potentieel van een
definitieve therapie. Tien mannen met een ernstige vorm van de aandoening (Factor IX (FIX) < 1 %)
kregen tussen 2010 en 2012 een eenmalige intraveneuze infusie met AAV8-hFIX. De onderzoekers
rapporteren een daling van het jaarlijkse aantal bloedingen van gemiddeld 14,0 naar 1,5 episoden,
evenals een gelijktijdige afname van het gebruik van FIX-concentraat, wat wijst op een duurzaam
klinisch voordeel.
De plasmaconcentraties van Factor IX bleven stabiel tussen 5 % en 8 % (mediaan 5,5 %) zonder
klinisch relevante schommelingen, wat de duurzaamheid van de transgene expressie weerspiegelt.
Er werden geen ernstige bijwerkingen gerelateerd aan de vector waargenomen. Drie milde tot
matige, voorbijgaande levercelafbraak-episodes (graad 1–2), onder controle gebracht met een korte
corticosteroïdbehandeling, keerden niet terug. Er werd geen oncogene insertie, levernecrose of
schadelijke immuunreactie vastgesteld. Langdurige monitoring, met plasmaonderzoek,
beeldvorming en gerichte leverbiopten, toonde geen activering van oncogenen of klinisch relevante
transcriptome-genomische veranderingen aan.


Deze eenmalige ambulante behandeling is daarmee een economisch en praktisch aantrekkelijk
alternatief voor de herhaalde substitutie-infusies, die nog steeds een grote therapielast vormen. Ze
vereenvoudigt het zorgtraject, vermindert veneuze belasting en verlaagt het cumulatieve risico op de
ontwikkeling van antistoffen (inhibitoren).
Gezien de X-gebonden overdracht van hemofilie B en de overwegend levergerichte opname van de
vector, blijft langdurige levermonitoring aanbevolen. De huidige gegevens bieden geruststelling over
de biologische veiligheid van het transgen en bevestigen de AAV-aanpak als een potentieel
curatieve optie. Ze effenen het pad voor uitgebreidere fase III-onderzoeken, inclusief pediatrische
patiënten en mensen met een matig fenotype, en ondersteunen de levensvatbaarheid op zeer lange
termijn van gentherapie bij erfelijke stollingsstoornissen.